Kleine organisaties en medezeggenschap: wat is er mogelijk?

Rogier Wennink
Rogier Wennink Platform ACCT • 11 Dec 2020

Een groot deel van de bedrijven en instellingen in de culturele en creatieve sector heeft een relatief laag aantal werknemers in dienst. Volgens cijfers van het CBS (in de sector ‘Cultuur, sport en recreatie’) heeft 0,07% van de ondernemingen meer dan 50 werknemers in dienst en geen enkele organisatie heeft meer dan 250 werknemers in de sector. Dat heeft tot gevolg dat volgens de letter van de wet de werkgever in veel gevallen niet verplicht zal zijn om een ondernemingsraad (OR) in te stellen. Op grond van de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) is de ondernemer (in de WOR wordt de term ‘ondernemer’ gehanteerd) namelijk pas verplicht een OR in te tellen als in die onderneming in de regel ten minste 50 werknemers werkzaam zijn. Een veelgestelde vraag is dan ook welke inspraak werknemers kunnen hebben als de onderneming te klein is voor een OR. Het antwoord daarop is te vinden in onderstaand artikel.

Medezeggenschap bij tien tot vijftig werknemers: de personeelsvertegenwoordiging

Wanneer de onderneming tien of meer, maar minder dan vijftig werknemers in dienst heeft dan kan er een personeelsvertegenwoordiging (PVT) worden ingesteld. Wanneer de meerderheid van het personeel daar om vraagt dan is de ondernemer dat verplicht. De personeelsvertegenwoordiging dient te bestaan uit ten minste drie door en uit de werknemers gekozen leden.

Wat is het verschil met een ondernemingsraad?

De bevoegdheden van een personeelsvertegenwoordiging lijken op die van een ondernemingsraad maar zijn minder verregaand. Wanneer het ‘voorgenomen besluit’ van de ondernemer ziet op een van de volgende onderwerpen dan heeft de PVT instemmingsrecht:

  • een arbeids- en rusttijdenregeling
  • een regeling op het gebied van de arbeidsomstandigheden
  • het ziekteverzuim of het re-integratiebeleid

Ten aanzien van voorgenomen besluiten die kunnen leiden tot het verlies van banen of een belangrijke verandering van de werkzaamheden of de arbeidsvoorwaarden van ten minste een kwart van de werknemers, heeft de PVT een adviesrecht (net zoals de personeelsvergadering).

Zoals ook geldt ten aanzien van het adviesrecht van de ondernemingsraad moet de ondernemer het voorgenomen besluit schriftelijk aan de PVT voorleggen. Belangrijk is dat het advies van de PVT op een zodanig tijdstip wordt gevraagd dat het van wezenlijke invloed kan zijn op het te nemen besluit.

Medezeggenschap bij minder dan tien werknemers

Wanneer een onderneming minder dan tien werknemers heeft dan is de ondernemer niet verplicht om een personeelsvertegenwoordiging of ondernemingsraad in te stellen. Ook niet wanneer (de meerderheid van) het personeel de ondernemer daartoe verzoekt. Wel moet de ondernemer rekening houden met het feit dat hij een aantal personeelsvergaderingen per jaar moet organiseren.

Wat is een personeelsvergadering?

Kleine ondernemingen die geen ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging hebben moeten zorgen dat het personeel minstens tweemaal per jaar samenkomt om de algemene gang van zaken van de onderneming te bespreken, dit wordt ook wel de personeelsvergadering genoemd. Ook moet in de personeelsvergadering minstens een keer per jaar het sociale beleid van de onderneming worden besproken, bijvoorbeeld over scholing en arbeidsomstandigheden.

Ook bij de personeelsvergadering is er sprake van een adviesrecht. Dat geldt ten aanzien van een voorgenomen besluit dat kan leiden tot verlies van de arbeidsplaats of tot een belangrijke verandering van de arbeid, de arbeidsvoorwaarden of de arbeidsomstandigheden van ten minste een vierde van de in de onderneming werkzame personen. Ook hier geldt dat het advies op een zodanig tijdstip moet worden gevraagd gevraagd dat het van wezenlijke invloed kan zijn op het te nemen besluit.

Overigens mag de ondernemer van bovenstaande adviesverzoek afzien wanneer het voorgenomen besluit al inhoudelijk in een collectieve arbeidsovereenkomst (cao) is geregeld of “is vastgesteld door een publiekrechtelijk orgaan”.

Veelgestelde vragen

Wat als de ondernemer volgens de wet een medezeggenschapsorgaan moet inrichten maar er geen interesse is vanuit het personeel?

Wanneer de ondernemer voldoet aan het vereiste aantal werknemers voor het verplicht instellen van een personeelsvertegenwoordiging of ondernemingsraad maar er geen interesse is vanuit het personeel dan is er geen man over boord. Er is geen toezichthouder die de werkgever kan beboeten. Uiteraard kan het wel verstandig zijn om als ondernemer zelf het initiatief te nemen om het personeel actief te betrekken bij het gevoerde beleid van de onderneming.

Wat als de ondernemer weigert om een medezeggenschapsorgaan in te stellen?

Wanneer de ondernemer weigert om een personeelsvertegenwoordiging of ondernemingsraad in te stellen, terwijl hij daartoe wel verplicht is volgens de wet dan kan ‘iedere belanghebbende’ (in de praktijk meestal een afvaardiging van de werkzame personen in de onderneming of een vakbond) een verzoek doen aan de kantonrechter om te bepalen dat de ondernemer, eventueel onder last van een dwangsom, zijn verplichting alsnog moet nakomen.

Saillant detail: wanneer de ondernemer de uitspraak van de kantonrechter om een PVT of OR in te richten niet opvolgt dan wordt dat gezien als een economisch delict met als gevolg dat er door de rechter een hechtenis van zes maanden, een taakstraf of een geldboete kan worden opgelegd.

Klopt het dat een OR-lid niet ontslagen kan worden en geldt dat ook voor de leden van een PVT?

Het is een hardnekkige illusie dat leden van een ondernemingsraad nooit kunnen worden ontslagen. Het uitgangspunt is wel dat een OR-lid niet mag worden benadeeld uit hoofde van zijn functie. Daarnaast is in de wet opgenomen dat de ondernemer de arbeidsovereenkomst met een lid van de OR niet mag opzeggen. In de praktijk is die ontslagbescherming die ondernemingsraadsleden toekomt echter beperkt.

Wanneer een werknemer OR-lid is dan kan hij of zij in beginsel worden ontslagen:
– bij sluiting van (een deel van) de onderneming;
– bij verval van uw arbeidsplaats wegens bedrijfseconomische redenen waarbij geldt dat de werknemer ten minste 26 weken moet hebben gewerkt op de arbeidsplaats die vervalt;
– wanneer het gedrag van de werknemer aanleiding geeft tot ontslag op staande voet (bijvoorbeeld bij fraude of diefstal); 
– wanneer het ontslag geen verband houdt met het OR-lidmaatschap van de werknemer.

De groep werknemers die enige ontslagbescherming toekomt ziet niet alleen op de leden van de OR/PVT maar ook op werknemers die betrokken zijn bij het werk van OR, zoals werknemers die:
– zich inspannen om een OR/PTVT in te stellen;
– kandidaat-ondernemingsraad lid zijn (tot na de verkiezingen);
– ex-ondernemingsraadslid zijn (tot twee jaar na lidmaatschap);
– lid zijn van een voorbereidingscommissie.

Kortom: een lid van de ondernemingsraad kan ‘gewoon’ worden ontslagen wanneer hij of zij bij een reorganisatie na toepassing van het afspiegelingsbeginsel daarvoor in aanmerking komt.

 

Foto door S O C I A L . C U T via Unsplash